
“Ik wou dat ik me niet zo leeg voelde”. Normaal probeer je iemand die dat zegt wat op te beuren. Je zegt dat het wel over zal gaan, een kleine depressie of zo, dat morgen alles anders is en dat er genoeg leuke dingen te bedenken zijn.
Het wordt wat anders wanneer de spreker echt leeg is. Een hol hoofd met gaten voor ogen en mond. Zo iemand een leeghoofd noemen is niet aardig. Het hoofd wil duidelijk voor vol aangezien worden, en bovendien heeft de maker het hoofd “Head” genoemd en niet “Airhead”.
Dus je gaat op zoek naar bemoedigende woorden. Je zegt dat die leegte juist positief is, omdat een vol hoofd al vol feiten zit, zodat er geen plaats is voor iets nieuws. In een leeg hoofd is nog plek voor van alles en dat zijn allemaal originele dingen die er nooit in gezeten hebben. Dat kan het sluitstuk van de theorie van alles zijn waar Einstein nog niet aan toegekomen was, het ontbrekende deel van Schuberts “Onvoltooide” symfonie, of een complete grammatica van de kattentaal.
Als het hoofd je dan een beetje meesmuilend aankijkt – zoals mensen vaker doen wanneer je met een idee komt waar ze niets mee kunnen – besef je dat je meer moet doen om het hoofd uit de put te helpen. Dus je begint het hoofd een verhaaltje te vertellen, en je vertelt dat dat verhaaltje zomaar uit het niets is komen aanwaaien. En als het hoofd dan wil weten of dat echt zo is vertel je het nog een verhaaltje. En dan zeg je tegen het hoofd dat het zelf ook zulke verhaaltjes kan bedenken, juist omdat ze zomaar uit het niets komen. Want zeg nou zelf, wat zit er in een leeg hoofd? Precies, niets.
En dan begint het hoofd te vertellen, en het enige wat je verder nog hoeft te doen is luisteren en opschrijven. En bij ieder verhaaltje zie je hoe de lege ogen even twinkelen en de mond zich in een glimlach plooit. Maar dat is verbeelding.