Het had heel wat moeite gekost om de bejaarde zangeres mee te krijgen op de memory lane-trip waar ik mijn kleine ode aan een grote zanger wilde draaien. Een filmpje van elf minuten en drieënveertig seconden om afscheid te nemen van vroeger. Wat mij toen gefascineerd had past niet meer in nu. De zanger zelf zou er niet bij zijn. Nergens ter wereld gaf hij nog acte de présence, hij was opgegaan in klanken en herinneringen.
Dichtbij Duluth, Lake Superior al geruime tijd in zicht, stopten we. We stapten uit, gingen zitten op een muurtje langs de weg en keken naar de stad waar de zangeres blijkbaar zulke intense herinneringen aan had. Na een tijdje vertelde ze me dat ze dat ze hier bijna zestig jaar geleden met de zanger was geweest. “Hij zei altijd dat hij hier alleen maar geboren was. En hij vertelde me dat ze ansichtkaarten verkochten van de lynchpartij die de stad een euvele faam had bezorgd. We hadden een goedkoop hotelletje downtown genomen, en hij was nog wat gaan zwerven voor het eten. Toen hij rond middernacht terugkwam, was’ie “high as a kite”. Het moet een heel sterk soort acid zijn geweest: zijn trip duurde dagen, eigenlijk is hij er nooit helemaal van teruggekomen. Hij vertelde dat hij bij het waterfront festival geweest was, en daar allemaal gekke mensen had ontmoet. Soms leek het wel of hij verslag deed van een film over Alice in Wonderland. En hij bleef maar doorratelen. Niet dat hij flipte, maar ook niet direct wat je noemt een fijne relaxte trip…”
De zangeres zweeg even, vervolgde toen haar verhaal: “Hij was naar een buurt geweest die hij de godverlaten galerij noemde en had daar onder anderen een liefje van vroeger ontmoet. Ze was zijn Assepoester, ik denk wel dat hij sex met haar heeft gehad, maar van de professionele soort. Er was die nacht gedoe met de politie, het moet er stevig aan toe zijn gegaan, er zouden ook ambulances aan te pas zijn gekomen. En een heleboel junks van allerlei pluimage, hij moet zich suf geluld hebben. Toen hij thuis kwam zeek het van de regen, ik wilde hem zijn natte spullen uittrekken, maar hij bekte me af. Hij zei dat ik een preuts trutje was, en dat ik nooit vrij zou worden, alleen maar hunkerend uit het raam zou staren…”
Ik legde mijn arm troostend om de schouder van de oude vrouw. Wat zij vertelde was meer dan een halve eeuw geleden, maar het raakte haar nog steeds. Ze stond op stelde voor dat we verder zouden gaan. We reden de stad in. Zwierven wat door de buurt waar volgens de zangeres ooit de godverlaten galerij geweest moest zijn. Nergens een spoor van wrakke huizen, smoezelige ramen in stalen frames of tochtige doorgangen. De verzaveling, zoals onze zuiderburen dat zo mooi noemen, had ook hier toegeslagen. De poëzie van het verval had plaats moeten maken voor de betere bebouwing en de luxere consumptie.
Ik besloot het filmproject af te blazen en afscheid van de bejaarde zangeres te nemen. Toen ik haar op het vliegtuig zette zei ze tenslotte nog: “Ik denk echt dat een stuk van hem daar op die plek is achtergebleven. Ik heb hem nog wel eens een brief geschreven, maar die kreeg ik ongeopend retour. Op de envelop had hij geschreven: “alleen brieven uit de godverlaten galerij worden nog geopend.“