“Nu legt de laatste roos het lootje en zilvert de nevel door de tuin”. Ik was net begonnen aan mijn Herfstsonnet, toen ik een vrouwenstem achter mij hoorde: “Het loodje leggen is met een d, en zilveren is geen werkwoord.” Verrast keek ik om. Ik had niemand horen binnenkomen en kijkend naar de tuin waar de nevel net bezig was te zilveren, had ik ook niemand kunnen zien. In de deuropening van mijn kamer stond een jonge vrouw met rossige krullen en heldere, groene ogen.  Ze droeg een wijdvallende groene jurk met bloemmotieven en keek me spottend aan.

Ik keek terug. “Ik bepaal mijn eigen spelling en werkwoorden”, zei ik tenslotte kortaf. “En rozen sterven loot na loot, dat weet elke tuinman. Wie bent u eigenlijk?” “Meneer pretendeert poëzie te bedrijven, en herkent zijn eigen muze niet?” antwoordde ze glimlachend. “Ik heet Erato, lied en lyriek zijn mijn domein.”

Ik was even stil. Waar ik ook op had gerekend, een muze zeker niet. Ik had een antieke vulpen gekocht om mijn gedichten mee te schrijven en het etiket van het Pelikan inktflaconnetje had ik overplakt met een sticker ”bloed, zweet en tranen.”  Verder had ik de verwarming laag gedraaid en alles wat naar comfort zweemde verwijderd. Dichten is ontberen, had ik altijd gedacht, en bij genoeg ontbering zouden de gedichten vanzelf komen.

“Ik dacht dat muzen achterhaald waren”, bracht ik uiteindelijk uit. “Ik had gedacht hier in mijn eentje wat te zitten zwoegen op een herfstsonnet. Het weer en het klimaat is zo langzamerhand trouwens toch het enige waar ik nog iets over durf te schrijven. En dingen, zoals een vaas met een bloem en een vissertje met een pijp. Maar zodra ik begin over grote norse negers die in mij neerdalen krijg ik de hele woke wereld over mij heen, en over u durf ik al helemaal niet meer te schrijven.”

“Arm dichtertje” zei ze en schudde meewarig haar hoofd. “Krijgt het al benauwd als hij een witte waterlelie blank noemt, uit angst dat zoiets niet politiek correct genoeg is. Durft geen blauwbilgorgels te bedenken, omdat iemand daar misschien over zal vallen. Zal ik je eens verrassen? Dichten is durven. Dat had je kunnen weten, want één van je lievelingsgedichtjes vroeger heette “ik ben lekker stout”. Maar nu durf je niet meer stout te zijn, omdat iedereen naar je kijkt. Je durft je eigen taal niet meer te maken, je durft amper een werkwoord van zilveren te maken. Maar ik daag je uit: dicht maar als je durft!”

Dat zeggend trok ze haar armen één voor één uit de wijde mouwen van haar gewaad, dat in slow-motion langs haar lichaam op de grond gleed. Daar stond ze, in heel haar prachtige blootje, dat ik nog steeds niet durf te beschrijven. Ik was te vermuzeld om iets te zeggen, en voor ik dat wel kon was ze verdwenen.

Een hele poos bleef ik staren naar de plek waar ze had gestaan. Ik probeerde woorden te vinden voor ieder stukje dat ik van haar gezien had. Ik zocht naar beelden om haar lichaam, haar ogen, haar mond, haar haren in vergelijkingen te vangen. Tenslotte ging ik weer op mijn stoel zitten, keek naar de blanco pagina voor mij, schroefde mijn pen open en begon te schrijven:

“HAIKU 
Roos legt het lootje 
Nevel zilvert door de tuin 
Winter wordt wakker”

Niet wat ik gehoopt had. Maar misschien komt ze nog een keertje terug.