Gisteren heeft een woestijnpatrouille een verdwaalde reiziger aangetroffen op enkele tientallen kilometers van J. De man verkeerde in uitgeputte toestand, maar was in staat tot een redelijk coherent verslag. Hieronder zijn verhaal:

“Het is weken geleden dat ik de stad uitging. Even weg van de herrie en de drukte, dacht ik, en ik ben op goed geluk vanuit J. op pad gegaan. In het begin genoot ik gewoon van de rust en de stilte, en ik liep door tot ik moe was. Ik ging in het warme zand bij een rots liggen, en viel als een blok in slaap. Dat de nachten in de woestijn koud kunnen zijn, heb ik niet gemerkt. De volgende ochtend voelde ik me fit en uitgerust, en ik ging opnieuw op pad, zonder richting, gewoon verder gaan met mijn hoofd leeg maken.”

“Gaandeweg werd mijn tocht meer een bezoeking. Ik weet niet meer precies wanneer ik tot het besef kwam dat ik verdwaald was, en dat deze wandeling wel eens slecht kon aflopen. Ik weet nog dat ik behoorlijk opgelucht was, toen ik ergens op een poel stuitte waar ik wat uit drinken kon. Ik heb geprobeerd te onthouden waar die poel was, als een soort uitgangspunt voor mijn verkenningen om de weg terug naar J. te vinden. Maar ik ben als het ware verdwaald bij het verdwalen. En de honger werd ook steeds erger, want in de woestijn groeit letterlijk niets eetbaars.”

“Ik moet van de honger en de dorst zijn gaan hallucineren. Op een gegeven moment had ik een steen in mijn handen, en een stem zei: “Waarom verander je die niet in een brood? Heb je tenminste wat te eten.” En later, toen ik bij een kloof niet verder kon, zie diezelfde stem: “Waarom spring je niet? Wat kan je nou helemaal gebeuren?” Maar ik ben toch maar langs de kloof gelopen, en een stuk verderop de berg op. Het pad bleef maar stijgen, ik werd licht in mijn hoofd, maar of dat honger, dorst of de hoogte was weet ik niet.”

“Bovenop de berg kon ik kilometers ver kijken, en heel in de verte zag ik J. liggen. Plus de olijfboomgaarden en de akkers, en zelfs de rivier. En ik hoorde de stem weer, die zei. “Zie je dat het allemaal onder handbereik is? Als je maar naar mij luistert komt het wel goed.” Maar ik dacht: “jij hebt makkelijk praten, mannetje, maar ik moet eerst nog wel dat hele stuk afleggen.””

“In elk geval wist ik nu welke kant ik op moest. Dus ik heb geprobeerd richting stad te lopen, maar ik moet zeggen dat ik wel blij ben dat ik jullie ben tegengekomen. Ik weet niet of ik dat hele end naar J. zonder eten of drinken nog had uitgehouden. En ik ben ook blij dat jullie met een patrouillewagen zijn, want ik heb zowat geen voeten meer over.”

Het enige raadselachtige waren zijn woorden toen hij in de wagen was geklommen, vlak voor hij overmand door moeheid in slaap viel. “Hij is mijn vijand, maar ik heb hem lief”.

(Met dank aan de auteurs M., M., en L.. En excuses voor de lengte, maar 40 dagen is niet niks)