
Plotseling word ik wakker.- een zacht geritsel boven mij, de vage geur van bloesem en aarde en mos en een soort warmte die ik al heel lang niet meer kan voelen. Ik hoor een stem die mijn naam roept. “Velia, Velia, wakker worden, het is tijd”.
Ik probeer me te herinneren aan wie die stem toebehoort, wat de woorden te betekenen, maar het is te lang geleden. Ik span mijn herinnering tot het uiterste in en langzaam, in trage flarden, komen er stukjes verleden terug. Fragmenten uit mijn leven, mijn dood, het vertrouwde duister van mijn sarcofaagje dat al drieduizend jaar mijn toevluchtsoord is, de vele levens die ik in de tussentijden geleid heb…Maar het blijven brokstukken, de stem zal mij op weg moeten helpen. Dus ik vraag met mijn eigen stemloze stem. “Wie roept mij, en waarvoor is het tijd?” Even blijft het stil. Dan het antwoord: “Ken je me niet meer, Velia? Vanth, je gids van gene zijde? “
Andere fragmenten vallen op hun plaats. Wat ooit mijn leven was, het vriendelijke bestaan in Curtun dat nu Cortona heet, waar mijn echtgenoor Ruma en ik in ons huis aan de voet van de heuvels hadden. Hoe vaak hebben we niet een gastvrij onthaal geboden aan reizigers en kooplui die ijzeren en bronzen voorwerpen van de kust brachten naar de steden in het binnenland als Arezzo en Perugia?. De vele feestmalen die we in ons huis aanrichtten…
Met een lichaamloze glimlach moet ik terugdenken aan de prachtige bronzen spiegel die een koopman mij had willen schenken. Toen ik hem vroeg wat hij daarvoor in ruil wilde zei hij. “Jij bent toch een Etruskische vrouw? Kun je dan niet raden in ruil waarvoor ik je deze prachtige spiegel zou willen schenken?” En toen ik hem zei dat ik de spiegel wel wilde maar hem niet vroeg hij waarom ik een nacht met hem zou weigeren. Ik antwoordde hem dat hij daarvoor gewoon even in zijn eigen spiegel moest kijken en hij beende kwaad het huis uit, met achterlating van de spiegel. Toen ik Ruma de spiegel liet zien en hem het verhaal vertelde heeft hij wel een kwartier gelachen, en zei toen: “Deze spiegel moet ook na je dood van jou zijn zodat ze tot in de eeuwigheid zullen weten wie mijn vrouw Velia was.” En de spiegel is inderdaad één van mijn grafgiften geweest…
Weer valt een stukje werkelijkheid op zijn plaats. De donkere stem die zegt.” Het spijt me Velia, dit feestmaal is voor jou maar zonder jou. Je man Ruma heeft een stier, een schaap en een geit geofferd aan de het godendrietal Tinia, Thalna en Menrva om voor jou een veilge reis naar de eeuwigheid af te smeken. Het is mijn taak je daarheen te voeren, goedschiks of kwaadschiks.”
Als ik wil protesteren, zeggen dat ik nog niet klaar ben voor de eeuwigheid zweeft plotseling een gestalte voor mij met een grof gezicht, grote neus en een hamer in zijn klauwachtige handen. “Kijk naar mij, ik ben Charùn en dit is de hamer waarmee ik als het moet zielen aan een volgend leven vastnagel. Dat is kwaadschiks. Je kunt ook vrijwillig de overgang maken. Denk aan je ontmoeting met Aristarchus de Griek.”
En ook dat herinner ik me. Tijdens een van onze feestbanketten sprak ik hem aan over de ideeen van Pyhagoras en Plato, dat de ziel na de dood niet in de onderwereld belandt, maar een ander lichaam vindt. In plaats van hierop in te gaan antwoordde Aristarchos dat het hem verwonderde dat ik als vrouw dit soort onderwerpen aansneed. Zulke zaken besprak je niet met een gastvrouw tijdens een banket, maar tijdens een prive maaltijd met publieke vrouwen of vrienden, met wie je dit soort intieme zaken en eventueel het bed deelde. Later, tijdens een ander banket had ik een gesprek met de slaaf van een Romeinse koopman. Ik vertelde hem van de grove reactie van Aristarchus en hij zei. “Vind je het gek? Bij de Grieken, de Romeinen en vele andere volken spiegelen de mannen zich aan de koningen en krijgers uit het verleden. Ze streven ernaar macht en bezit te vergaren – en die meet je af aan aan de hoeveelheid geld, huizen en slaven die je hebt. Voor vrouwen is daarbij geen plaats: elke vrouw met evenveel rechten en bezit als een man zou zomaar een concurrrent kunnen zijn.”
“Macht en bezit nemen een mens zo in beslag dat er geen tijd en plaats is voor het zoeken naar kennis en wijsheid, die verzamel je alleen in een ondergeschikte positiel”
“Is dat niet gewoon de troost van alle slaven en Romeinse vrouwen?”, vroeg ik hem spottend. “Houden de machthebbers degenen die hen bekritiseren niet de hand boven het hoofd om te voorkomen dat de machtelozen in opstand komen?”
“Natuurlijk kan dat,” beaamde hij. “Maar dat betekent niet dat het zoeken naar wijsheid en het maling hebben aan macht niet een waarde hebben die groter is dan het sterfelijk leven . Ga maar na: een heerser heeft het misschien dertig jaar voor het zeggen, een rijk man kan alleen tijdens zijn leven genieten van zijn rijkdom en er meer van vergaren. Daarna leeft de heerser alleen nog door in de verhalen die ze over hem vertellen, en het bezit van de rijkaard wordt omstreden of verkwanseld. Priesters en anderen die er belang bij hebben dat alles bij het oude blijft houden de mensen voor dat de goden het zo hebben beschikt: onsterfelijke roem is nodig om na je dood door te kunnen leven in de onderwereld. Zo zorgen ze ervoor dat de bovenwereld de onderwereld in stand houdt.”
“In die onderwereld is geen plaats voor gewone mensen: vrouwen, slaven, eenvoudige werklieden die niet alsmaar meer, hoger en verder willen. Die mogen gewoon doodgaan en voor eeuwig in de vergetelheid belanden. Want de priesters, beeldhouwers en verhalenvertellers moeten het hebben van de rijken en machtigen, omdat die gunsten en macht kunnen uitdelen. Voor hen is de dood van een despoot een tragedie, omdat ze op zoek moeten naar iemand anders die hun geld en geloof schenkt en ze een plezierige positie biedt. Alleen gewone mensen zijn blij als een rijk en machtig man sterft, omdat ze dan weer een poosje vrijuit kunnen spreken en niet aldoor op hun tellen moeten passen. De dood van iemand die macht heeft is meestal een zegen voor de machtelozen die door mogen leven.“
Ik vroeg hem waar hij als slaaf van een Romeins koopman dit soort denkbeelden vandaan haalde. Hij vertelde dat hij in slavernij was beland doordat de koopman wiens lijfeigene hij nu was hem na de dood van zijn ouders als slaaf had opgeeist omdat hij naar eigen zeggen nog een vordering op zijn ouders had. “Maar dankzij hen kreeg ik onderricht van filosofen die de leerstellingen van Pythagoras volgen, en zij hebben mij geleerd de wereld te beoordelen aan de hand van wat je ziet, niet aan de hand van wat je wordt gezegd” had hij gezegd. “Zij leerden mij dat de onderwereld wel eens niet zou kunnen bestaan, en dat het einde van het ene leven ook gevolgd zou kunnen door een nieuw begin in een ander leven.”
Terwijl dit soort herinneringsflarden door mijn sarcofaagje rondwaren hoor ik opnieuw de stem die mij uit mijn lange sluimer heeft gewekt. Ik weet nu ook weer wie Vanth is, de onderwereldgidsdemon met de fakkel, die mij al een aantal keren naar een ander leven heeft geleid. Zij heeft mij ooit, na een van mijn vele doden, duidelijk gemaakt dat mijn sarcofaagje geen rustplaats is maar een soort zielstation, waar ik tussen mijn zielsverhuizingen in kan verblijven.
“Luister, Velia”, hoor ik haar nu zeggen. “Het is de wil van de goden dat jouw eigenzinnige en onderzoekende ziel opnieuw een ander lichaam vindt om de reis voort te zetten. Een poos lang was er hoop dat je mocht blijven rusten, maar de demonen van domheid en bijgeloof roeren zich steeds harder, Daarom vraagt Mnerva, die de Romeinen Minerva noemden, je om opnieuw een mens te bezielen. Kom mee, ik leid je naar je nieuwe bestaan.”
“Waarom ik? En hoe lang nog?” is mijn stille vraag. En Vanth antwoordt” Geloof maar niet dat je de enige bent. De mensheid heeft steeds meer behoefte aan zielen die voorzichzelf kunnen denken en niet klakkeloos aannemen wat ze wordt voorgekauwd. Drieduizend jaar geleden gaf jij Ruma, Aristarchus, een Romeinse koopman en nog vele anderen het voorbeeld, en dat heb je vele levens lang telkens opnieuw gedaan. Hoe lang nog? Misschien komt er een tijd dat de mensen voor zchzelf kunnen denken en beslissen, maar tot dan hebben de goden de wijsheid en eigenzinnigheid van jouw ziel nodig. “
Ik zwijg, wetend dat ik geen ander antwoord zal krijgen.’Tot de mensen voor zichzelf kunnen denken en beslissen’. Dat zou best eens de eeuwigheid kunnen duren.
Voor de zoveelste keer besluit ik het vriendelijke en veilige duister van mijn sarcofaagje te verlaten en vrijwillig de reis naar een ander lichaam te maken,