“Tel je zegeningen”, was hem zijn hele leven voorgehouden. En hij had er genoeg te tellen. Een klein maar arbeidsloos inkomen, een eveneens klein, maar vrijstaand huisje met uitzicht naar alle kanten, geen klachten om de zorg mee lastig te vallen en toegang tot alles wat hem interesseerde. Vanwaar dan die kleine boosheid toen de mailbox die ochtend weer geen bericht van de krant bevatte?
Ergens begreep Berend die krantenredacteuren wel. Dagelijks slaan noodlot, natuur of medemens toe. Het doen en denken van de boven ons gestelden en andere belangrijke vertegenwoordigers van het menselijk ras dient vermeld en besproken. Geld en goederen, kunst en cultuur, feiten en meningen moeten elke dag weer gefileerd en beschreven worden. Dan is het geen wonder als de brief van een krantenlezer, hoe zorgvuldig ook gecomponeerd, het biggetje van de achterste mem wordt.
Toch kon hij de opwellende bitterheid niet helemaal wegduwen. Twee jaar geleden, toen het coronavirus zich een weg door de media baande, was hij nog dor hout geweest, dat had hem boos gemaakt. Daarna was er een poosje de hoop geweest dat alles anders zou worden. Er was nieuw élan beloofd, maar toen hadden ze het door het stof gaan ontdekt. Spijt en berouw waren de nieuwe allesreiniger van het besturen geworden. Iedere wandaad, elke gebroken belofte werd erdoor weggewassen. Had hij, Berend, maar een slavernijverleden, op de een of andere zwarte lijst gestaan of was hij maar schandaalslachtoffer. Dan kreeg hij tenminste nog excuses, werd er over hem gepraat. Wat trouwens iets anders was dan met hem gepraat. Uiteindelijk maakte het niks uit: je werd genegeerd of je werd genegeerd.
Gekrabbel aan de deur van zijn kamer onderbrak zijn gedachtenstroom. Berend deed open en geruisloos sloop een donkere poes de kamer binnen. “Zo, kleine, wil je weer aandacht?, vroeg zijn baasje. Indachtig de stelregel dat katten geen baas hebben maar personeel negeerde poes hem zorgvuldig en liep naar het openslaande raam tegenover de deur. Daar bleef hij zitten, keek even naar buiten en begon zich toen te wassen. Ook hier werd Berend niet gehoord.
Berend liep naar zijn boekenkast, bestudeerde de rijen ruggen en pakte een boek. Het gedenkboek van zijn middelbare school: zeshonderd jaar burgerlijke geschiedenis in honderdzestig bladzijden. Was het daar begonnen? Na wat bladeren vond hij de passage weer. Nooit gemarkeerd maar altijd onthouden: “Er waren mensen die er uitvielen. Een jongen die teveel praatte, of niet op de goede manier”. Opgetekend uit de mond van een van de geslaagde oud-leerlingen, voor wie erbij horen vanzelfsprekend was. Het woord “klassenstrijd” was weliswaar verdwenen, het onderscheid tussen “OSM” en “ASM” was nog altijd springlevend. En ieder bepaalde voor zich wie tot Ons Soort Mensen behoort en wie een Ander Soort Mens is – en dus niet gehoord of gezien hoeft te worden.
Berend zette het boek terug in de kast. Wat had je eraan om naar een mislukt verleden te blijven staren? Het was niet leuk om niet gehoord te worden als je teveel of niet op de goede manier praatte. Zoiets als een andere kleur hebben, of een ander geslacht of een andere liefdesvoorkeur. Hoewel ze daarvoor inmiddels leerstoelen en woorden als inclusiviteit en diversiteit hadden bedacht, en zelfs beambtes aangesteld. Er was een hele discussie losgebarsten over het aantal privileges dat je moest hebben om je schuldig te mogen voelen over je bevoorrechte status. Maar dat betekende nog altijd niet dat iemand die op de een of andere manier anders was niet werd buitengesloten. Of wel?
Uiteindelijk zette Berend zich achter zijn toetsenbord en begon te typen. Geen brieven meer: dat kapittel had hij afgesloten. Misschien waren de zijne trouwens wel in de spambak beland, hadden de redacties net een afmattende vinkjesvergelijking achter de rug, of waren de productiequota naar boven bijgesteld – van twintig naar vijftig brieven per uur afhandelen of zo. In elk geval zou hij zich niet meer uit het veld laten slaan. Hij ging deze onaangename ervaring van zich af schrijven, er een illustratie bij bedenken en het geheel op zijn webstek zetten. Daar maakte het niet uit of hij te veel of op de verkeerde manier praatte. Tenminste één plek waar hij ongehoord zichzelf kon zijn.