In gedachten verzonken liep Gawyn door de kloostertuin. Straks wachtte hem weer een dag in het scriptorium, de schrijfzaal waar hij manuscripten kopieerde. Een rustig maar saai bestaan, heel anders dan dat van zijn stiefzusters Maryell en Edan. Als dochters uit het eerste huwelijk van zijn moeder Gunnora genoten zij volop van hun leventje in het kasteel van de Gentse burggraaf Robert. Boze tongen beweerden dat het huwelijk tussen Gunnora en de vorige burggraaf Aldric niet al te best was geweest.  Toen Aldric tijdens een jachtpartij per ongeluk dodelijk getroffen was door een verdwaalde pijl waren in ieder geval zowel de vrijgekomen burggravenzetel als de plaats in het echtelijk bed verdacht snel aan Robert toegevallen – hetzelfde bed waarin Gawyn verwekt was. Over het feit dat hij meer leek op de dode burggraaf dan op diens opvolger werd wijselijk gezwegen.

Terwijl hij zo liep te peinzen viel Gawyn’s blik op een nestje van takken en bladeren in de klimop tegen de kloostermuur. Welk vogeltje had zich hier  gevestigd in de hoop een nieuw legsel veilig groot te brengen? Misschien wel hetzelfde roodborstje dat hem deze winter al zo vaak was opgevallen. Elke week had hij het wel een keertje gezien: op het pad naar de kruidentuin, in de kloostergang, op de plaats achter de keuken. Daar had hij Bridget, de keukenmeid op wie hij stiekem een oogje had, verteld hoe het roodborstje aan zijn opvallende verentooi kwam. Een oud verhaal, maar hij had het dankbaar geleend om indruk op Bridget te maken. Het roodborstje was nog grauw geweest toen het had getracht een doorn uit het voorhoofd van de heiland te trekken. Diens bloed was op de borstveren van het vogeltje gespat en sindsdien hebben roodborstjes een rood borstkleed. Bridget had het een mooi verhaal gevonden en ze waren het er over eens geweest dat de kloostertuin zeker een toepasselijke plek voor roodborstjes was.

Gold datzelfde voor Gawyn, was ook hij hier op zijn plaats? Zijn moeder had verrassend snel ingestemd met de suggestie van haar biechtvader om hem naar het klooster aan gene zijde van het Kanaal te sturen. Ongetwijfeld wist de oude priester meer van zijn biechteling dan wie ook – en waarschijnlijk wist hij ook beter dan wie ook welke intriges er aan het grafelijke hof warden gesmeed. Niet ondenkbaar dat hij Gawyn had willen behoeden voor een ongeluk dat hem vroegtijdig uit het leven zou wegrukken. Burggraaf Robert had hem vaak nadenkend aangekeken, zeker na de geboorte van Gunnora’s jongste kind, dat aan niemand anders dan aan hem kon worden toegeschreven. En meer dan eens had Gawyn de roep van de koekoek gehoord terwijl er nergens een vogel te bekennen was.

Hij was net twaalf toen zijn ouders hem op de hoogte brachten van zijn roeping om in het klooster te gaan Hij had de mededeling aangehoord zoals hij alle berichten aanvaardde die zijn leven betroffen: als een kennisgeving. Kort daarop had hij samen met zijn moeders biechtvader de oversteek naar Engeland gemaakt, en hij had zijn intrek genomen in het klooster. Welke afspraken er over hem gemaakt waren zou hij wel nooit te horen krijgen, maar het was hem duidelijk geworden dat er niet in zijn terugkeer naar Gent voorzien was. Af en toe betrapte hij zich erop dat hij terugdacht aan zijn vroegere leven in het kasteel – of liever, terugfantaseerde over hoe zijn leven dan wel verlopen zou zijn.  Meestal eindigden die fantasieën met de conclusie dat hij hier in het klooster beter af was, want nog altijd in leven. 

Soms, in opstandige momenten, vroeg Gawyn zich af wat beter was: een kort en avontuurlijk leven of een lang, saai leven. Dat was vooral vorig jaar geweest, toen hij acht maanden had gewerkt aan het kopiëren van de geschiedenis van Guillaume en Melior. Guillaume was als pas geboren Siciliaans prinsje geroofd door een wolf die eigenlijk een betoverde prins was, opgevoed door een herder en geadopteerd aan het hof van Rome. Daar ontmoet hij prinses Melior en geholpen door de wolf  nemen zij de wijk naar Sicilië. Uiteindelijk wordt Guillaume daar met zijn familie herenigd en huwt hij zijn Melior, terwijl de wolf, onttoverd tot kroonprins van Spanje, trouwt met Guillaume’s zuster. Hij had Bridget er uitvoerig over verteld en ze vonden alle twee dat dat nog eens wat anders was dan het bidden en werken, waarom het kloosterleven draaide.

Intussen was Gawyn aangekomen bij het scriptorium. Een nieuwe dag met oude teksten wachtte hem, en wat voor een. Al zes weken niets anders dan de lijst met namern van pausen, prelaten en priores van het klooster. Zou zijn naam er ooit aan toegevoegd worden? “Gavinus, filius Roberti (Aldrici?), Gandavi castellani”? Weinig kans, het zou zelfs best kunnen dat hij op een gegeven moment het klooster achter zich zou laten. Moest hij na vijf jaar oblaat de overstap maken naar het novitiaat en kloosterbroeder worden? Of met zijn eigen prinses Melior een miniscuul koninkrijkje stichten, hier in de nabijheid van het klooster? Hij zag Bridget’s gezichtje weer voor zich, en merkte hoe onclericale gevoelens zich meester van hem maakten. Genoeg gedroomd, er moest gekopieerd worden. Hij prepareerde zijn ganzenveer, doopte hem in de verse inkt en schreef een kladproefje op een blanco stukje perkament:

“Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hic enda thu, wat unbidan we nu”.
“Alle vogels zijn met een nestje begonnen behalve ik en jij. Waar wachten we op”?

Dat klonk mooi, maar dorst hij Bridget die vraag voor te leggen? Daar moest hij nog eens over nadenken. Voorlopig eerst maar een aantal bladzijden kopiëren. En Gawyn toog aan het werk.