(een soort vervolg op “Dansen of je leven ervan afhangt”)
Had ik die heksensabbat gisterennacht werkelijk meegemaakt? Op mijn wandeling van vandaag ademden de Luneburger heide, het bos, de Hexenhugel alleen maar rust, vrede en schoonheid. Toen ik na uren lopen in de Amelinghauser Hof terugkwam was ik ervan overtuigd dat mijn verbeelding mij parten had gespeeld. Voor het eten trok ik mij nog even terug op mijn hotelkamer. Gedachteloos zette ik de TV aan en ging op bed liggen: loom en tevreden.
Terwijl ik zo lag te soezen hoorde ik de muziek weer die bij de heksensabbat had geklonken. Maar nu herkende ik het meteen. Daarom ging er, anders dan gisteren, ook geen dreiging van uit. Ik gaf mij over aan de klanken. De gedachten in mijn hoofd vervaagden, de muziek nam bezit van mijn hersenen. In mijn ingewanden voelde ik het thema vibreren, sterk en indrukwekkend. Golven van geluid die aan kwamen rollen, een zee van menselijke stemmen. Ik stond opnieuw op een heuvel, ditmaal niet in een bos, maar aan het strand. De machtige stem van de muziek werd luider: de tekst niet verstaanbaar, maar ik kende hem sowieso.
Ik besloot stil te blijven liggen en door te gaan met genieten van de muziek, maar aan de rand van mijn blikveld verscheen een dissonant. Niet hoorbaar maar zichtbaar, een schimmige naakte vrouwengestalte die zich langzaam, in het tempo van de muziek, naar het centrum van mijn blikveld bewoog. Ze leek boven de zee te zweven. Een kil gevoel nestelde zich in mijn maag: de klanken van de muziek kregen gezelschap van het bonken van mijn hart. Het koor werd luider, en van alle kanten stroomden gestalten toe. Ze dromden om de vrouwengestalte heen en mijn gevoel van beklemming nam toe: zo voelde ademloos. Niet bij machte me te verroeren keek ik toe hoe de menigte brandende takken naar de naakte gestalte droeg, terwijl de muziek doorjakkerde: dies irae, dies illa, solvet saeclum in favilla. Dag des oordeels, die de tijd oplost in vuur. Binnen de kortste keren was de gestalte omhuld door vlammen, en ik schrok schreeuwend wakker.
In mijn hotelkamer bleef het dies irae-motief doorklinken. Aan het voeteneinde van mijn bed toonde het tv-scherm beelden uit “The Shining”: een verlopen hotel waarin een dolgedraaide Jack Nicholson een bloedbad aanricht.
Genoeg is genoeg. Ik zette de TV uit en besloot morgen weg te gaan. Nu eten, nog één nacht in deze bedrieglijk-lieflijke omgeving en dan als een haas terug naar de beschaving. Ik trok de deur van kamer 237 achter me dicht, maar terwijl ik de trap afliep hoorde ik in mijn hoofd nog steeds de klanken van het dies irae. Het leek alsof een klamme hand mijn pols omklemde en iemand in mijn oor fluisterde. “Tanz oder sei verdammt”.