Onlangs vroeg mijn redacteur me iets te schrijven over een woordenwisseling in Zweibrücken. Ik had geen zin naar Duitsland af te reizen maar de centjes van de opdracht kon ik best gebruiken. Dus besloot ik het dichter bij huis te zoeken. Mensen bekvechten per slot van rekening overal, en van elke tien ruzies is er zeker één het bewaren waard.
Ik nam mijn intrek in Villaggio Due Ponti, een vakantieoord in Cesenatico aan de Adriatische kust: niet alleen minder ver maar misschien ook wat opbeurender dan de Duitse Hunsrück.
Dat laatste viel tegen. Geen zonovergoten Italiaanse badplaats maar een bewolkte vlakte. Een straffe oostenwind dwong riet en bomen westwaarts te buigen. Weilanden, hoogspanningsmasten, dijkjes, heggetjes en taludjes, de bebouwing in de verte had ook Schellingwoude kunnen heten in plaats van Sala. Wel bergen aan de horizon in plaats van de skyline van Amsterdam, en geen Hollandse boerderijen maar Italiaanse huizen met veranda’s.
Villaggio Due Ponti in september is redelijk doods en ik ga dus op zoek naar een plek waar mensen voor een “chiacchierata” bij elkaar komen. Nog niet zo eenvoudig: probeer maar eens een terrasje te vinden in de periferie van Wormerveer of zo. Ik steek de reusachtige Due Ponti-rotonde over en loop zuidoostwaarts de Via Fennelli op. Verlaten huizen met kapotte of geblindeerde ramen, overwoekerde tuinen, op een veldje staat een vrachtautootje met een autowrak: hier zijn zowel verblijf als vervoer opgegeven. Ik ploeter voort over slecht onderhouden asfalt, links en rechts polderlandschap met hoogspanningsmasten en telefoonpalen, een enkel huis met een aardig aangelegde tuin. Had ik deze klus wel moeten aannemen? Schrijven is leuk, maar minder als je telkens vanwege een langsrazende auto voor je leven moet vrezen. De weg buigt naar links, krijgt rechts gezelschap van een modderig stroompje in een diepe greppel. Verderop een kruispunt en twee heuse bruggen: Due Ponti is dus niet uit de lucht gegrepen.
Een straatnaambordje meldt dat hier de Via Rubicone is. Niet zomaar een riviertje, dit. Maar vind ik ook ergens mensen wier gekibbel het vastleggen waard is? Was Zweibrucken niet beter geweest?
Net als mijn twijfel het dreigt te winnen zie ik een donkerbruine houten hut met een veranda en een grote overkapping. Het bouwsel kondigt zich aan als “Il Capanno”, de schuur, en huisvest een piadineria. Piadina’s zijn een specialiteit van Emilia Romagna, een soort pizza’s, die niet in de oven maar in een platte pan worden gebakken. Ze worden dubbelgevouwen met vleeswaren, gekookte groente of wat dan ook genuttigd. Bij nader inzien is de piadineria eerder een soort kiosk dan een eetgelegenheid, en veel tekenen van activiteit zie ik ook niet.
Ik zet me op één van de banken onder de overkapping en vraag me voor de zoveelste keer af of het toch niet Zweibrücken had moeten worden als tussen de bomen een groepje figuren verschijnt. Ze lijken me niet te zien, gaan een paar banken verderop zitten. Drie mannen en een vrouw. Mijn blik valt het eerst op de vrouw: lange, zwarte krullen, een frêle gestalte die op een of andere wijze toch kracht uitstraalt. Ze draagt een halflange jurk van groene stof, aan haar voeten een soort slippers. Haar trotse trekken lijken verdriet en wanhoop uit te drukken. De mannen, alle drie forse, gedrongen gestalten, hebben halflange donkere haren en dragen een soort tuniek. Hun blote voeten steken in sandalen met riemen om de kuiten. De tuniek van een van hen is wit en duidelijk van luxere kwaliteit.
Tussen hen ontspint zich een vinnige discussie. De luxe tuniek wil onmiskenbaar iets dat de anderen niet willen. Op een gegeven moment springt de vrouw op en valt op haar knieën naast hem neer. Ze klampt zich aan hem vast, tranen stromen over haar gezicht, ze roept iets dat klinkt als “Noli abire!” – niet weggaan. Een van de mannen staat op, pakt haar bij een arm en zegt sussend “Calpurnia, Calpurnia”. Maar Calpurnia laat zich niet kalmeren, ze snikt alleen maar, ik hoor woorden als “amor,” “dolor” – liefde, pijn. Ze smeekt: “in Galliam redeamus” – laten we teruggaan naar Gallië.
Ik weet dat het Romagnol meer taal is dan dialect, even onbegrijpelijk voor Italianen als Limburgs voor Hollanders. Maar dit is allemaal wel erg onverstaanbaar. Dit zijn niet zomaar Romagnoli en dit is een historische kibbelpartij, denk ik. Ik weet het zeker als de witte tuniek opstaat en trots zegt: “Cras traicemus Rubiconem. Alea iacta est”. Morgen steken we de Rubicon over. De teerling is geworpen.