“Ik werd wakker door het gerinkel van de alarmbellen. “Motorstoring”, schoot het door me heen en ik rende mijn hut uit, naar de machinekamer. Als er storm op komst is slaap je sowieso in je kloffie, dus ik was in no time op mijn post. Het was een enorm kabaal: er moest ook aan dek het nodige aan de hand zijn, er was een vreselijk geknars en geraas en ik voelde het schip heen en weer gaan. En ogenblik dacht ik dat we gingen kapseizen, maar daar sta je op zo’n moment niet bij stil: ik heb me verder op de motorstoring geconcentreerd, die ik gelukkig snel verholpen had”.
Dat vertelde een bemanningslid van de CARRIER QUEEN, nadat het schip in IJmuiden was binnengelopen. In datzelfde journaalbericht was ook sprake van twaalf containers die overboord geslagen waren, en de volgende ochtend liep het storm op het strand. Met de verhalen over aanspoelende laptops, LED-TVs en andere begeerlijkheden nog vers in het geheugen had iedereen zich ijlings strandwaarts gespoed.
Overal langs de vloedlijn liepen mensen met bolderkarren en Ikea-tassen te speuren naar jutgoed. De wind was een stuk afgenomen, in plaats van een beukende negen Beaufort stond er een straffe zeven. Daar moesten de strandvonders het dan ook mee doen: geen spoor van aangespoelde luxe artikelen, alleen de gebruikelijke massa’s pallethout, wier, piepschuim en ondefinieerbare rommel.
Tegen een uur of elf was er een stuk minder volk, en ik maakte me al op om naar huis te gaan toen ik een flink eind boven de vloedlijn iets zag liggen. Een doos, gedeeltelijk onder het stuifzand, droog en zo te zien intact. Met kloppend hart, maar zo onopvallend mogelijk, slenterde ik erop af. Niemand had hem blijkbaar opgemerkt. Dit moest het juttersgevoel zijn: op het strand iets vinden, en denken dat het weleens een schat zou kunnen zijn. En niet de aandacht van je medejutters trekken, want stel dat het buit is die je moet delen.
Snel pakte ik de doos op en liep ermee van het strand af. Nonchalant blijven, die doos had ik bij me, zitten wat strandvondsten in – schelpen en zo. Bij de auto aangekomen zette ik de doos op de achterbank en reed naar huis. Pas daar zou ik hem openmaken.
Dat openmaken bleek een koud kunstje – vier halen met een stanleymes en daar lagen zes Droste cacaoblikken keurig naast elkaar. Zes verpleegsters met een blad waarop een Droste cacaoblik stond waarop een verpleegster stond met een blad waarop… keken me aan. In totaal had ik ongeveer zes kilo cacao gescoord. Cacao? Of toch een ander poeder?
Nieuwsgierig opende ik het eerste blik. Niets poeder, bruin of wit. Alleen een opgevouwen stuk papier. Ik vouwde het open, en las:
“Ik werd wakker door het gerinkel van de alarmbellen. “Motorstoring”, schoot het door me heen en ik rende mijn hut uit, naar de machinekamer. Als er storm op komst is slaap je sowieso in je kloffie, dus ik was in no time op mijn post. Het was een enorm kabaal: er moest ook aan dek het nodige aan de hand zijn, er was een vreselijk geknars en geraas…”
Wat heeft dit te betekenen? Ik kan hier geen chocola van maken.