Als opticien is het je vak en je roeping om de mensen te laten zien. Als ze bij mij zijn geweest hebben ze meestal een visus van 20/20, ze zien alles honderd procent scherp. Zijn zij tevreden en ben ik tevreden, en ik kan met een plezierig gevoel de volgende klant gaan helpen.

Dat was zo tot ik twee jaar geleden voor een promotietrip van een Zweeds brillenmerk in Jonkoping werd uitgenodigd. Het evenement zou plaats vinden op 12 en 13 december. Dat was in oude tijden de midwinterzonnewende, het tijdstip dat de dag het kortst is en de nacht het langst. Voor de mensen een reden om door middel van allerlei rituelen te proberen goden en heiligen te bewegen de zon wat langer te laten schijnen. Dat lukte ieder jaar weer, waarmee bewezen was dat de rituelen werkten. Zo ook, hoopte men in Jonkoping, in het jaar dat het brillenmerk zijn zeventigste verjaardag vierde. Zeventig opticiens uit heel Europa waren uitgenodigd om het Sankta Lucia-feest mee te vieren. Uiteraard stond ook de presentatie van de nieuwe lijn monturen op het programma, maar dat was bijzaak. Hoofdzaak was het nieuwe licht dat met Sankta Lucia over de wereld zou schijnen of zo.

De avond voor de dertiende was er een soort miss-verkiezing: een schare jongedames, allen gehuld in lange witte gewaden met een rode ceintuur en elk een kaars in de hand, komt zingend de zaal in. Op een groot scherm wordt de tekst van hun lied geprojecteerd: iets over hoe de nacht rondwaart over aard en gaard terwijl de zon de aarde in de steek laat, hoe schaduwen loeren in ons donkere huis en wij met kaarsen rondgaan. De tekst doet me niet zo veel, maar het lied zelf brengt me van de wijs: dit is verdomme het Napolitaanse oerlied Santa Lucia, een ode uit de voorvorige eeuw aan de volkswijk aan de baai van Napels, toen armoede nog romantisch was voor de betere kringen. Hoezo eeuwenoud ritueel! Een samenraapsel van negentiende- en twintigste-eeuws theater, als feelgood-festival voor de verveelde burger. Sodemieter toch op met je culturele erfgoed, ga iets zinnigs doen! Sankta Lucia, ammehoela!

Kwaad been ik de zaal uit en beland in het kille duister van een Zweedse avond. Vanwaar die woede, vraag ik me af. Ik heb tenslotte een leuk tripje gemaakt naar een land dat ik amper ken, gesubsidieerd door mijn monturenleverancier. Is het een fakefeest, so what? De nevel en de kou helpen me een beetje tot bedaren te komen. We zitten tenslotte allemaal in het schuitje van deze dolgedraaide cultuur, en je kunt beter meevaren dan overboord springen. Ik wil al bijna weer naar binnen gaan als ik een stukje verderop in het schijnsel van een straatlantaarn een vrouw zie staan. In een wit gewaad met rode ceintuur, haar armen gestrekt, haar handen als vuisten. Ik loop op haar af, zie dat haar gezicht en de armen die uit haar gewaad steken littekens hebben als van brandwonden. Haar hals is getekend door een donkerrode plek ter hoogte van haar keel, haar ogen hebben een vreemde, starende blik. “Shouldn’t you go inside?” vraag ik haar in mijn beste Engels. Ik krijg geen antwoord, maar hoor wel een stem. “Ik heb gebrand en gebeden, ben doorboord en heb gebeden, alles opdat de mensen zouden zien. Neem mijn ogen en help ze daarbij”. Dat zeggend pakt ze mijn hand en ik voel hoe ze iets daarin legt. Op hetzelfde moment is ze verdwenen, maar op mijn handpalm liggen twee stuiters als prachtige ogen. Verbijsterd staar ik ernaar. Tenslotte laat ik ze in mijn zak glijden, en ga naar mijn hotel.

De show rond de nieuwe monturenlijn woon ik bij, maar daar is ook alles mee gezegd. In mijn hoofd echoot het: “Neem mijn ogen en help ze daarbij”. De twee stuiters voel ik in mijn broekzak, ik omvat ze met mijn linkerhand, terwijl ik met mijn rechter de order voor een assortiment monturen teken. Als ik de dag na mijn terugkeer mijn zaak weer open ben ik er nog steeds niet uit. Hoe kan ik doen wat die vrouw van me vroeg? Ik kan de mensen met brillen en contactlenzen helpen met kijken, maar hoe kan ik ze in vredesnaam ook laten ZIEN?