Een poos geleden heb ik jullie al een beetje verteld wat mij allemaal is overkomen. Want ik heb het niet makkelijk gehad: eerst speelbeestje, dan in de tuin gedumpt en verwaarloosd en tenslotte aan een lange lijn onder het motto “ga je gang maar, we komen wel langs als we het leuk vinden.” En dat allemaal omdat ik een eigen karakter heb. Ik vind het fijn om aangehaald en geknuffeld te worden, maar niet altijd. Ik ben stoer en eigenzinnig, en niemand hoeft te proberen me te na te komen. Als ik me niet op mijn gemak voel, bijvoorbeeld met een andere hond of zo dan laat ik dat merken en niet zo’n beetje. Mensen moeten gewoon aardig en rustig zijn, dan ben ik dat ook. En katten en ander wild zijn om op te jagen, wat is daar nou mis mee?

De twee bejaarden bij wie ik nu verblijf bedoelen het goed. Het heeft wat voeten in de aarde gehad voor het zover was. Ik heb een paar keer moeten toehappen, maar zeven jaar verwaarlozing en gebrek aan leiding vlak je niet uit Ik krijg nu drie keer per dag pilletjes en ik moet zeggen: ik voel me een stuk rustiger. Natuurlijk laat ik het nog altijd merken als iets me niet zint, en en ik kan nog steeds niet tegen dreiging, lawaai en onrust, maar ik ga niet langer helemaal over de rand. Aan de andere kant: ik blijf wie ik ben. Wie mij aardig vindt, vind ik op mijn beurt aardig, ik kan rennen en springen als de beste, laat me graag knuffelen en beantwoord dat vaak met een lik en een blije blaf. Ik vind het fijn bij mensen te zijn, en dat laat ik ze merken ook. Maar wie me te na komt heeft een probleem.

Van nature ben ik nog altijd dat fanatieke jachthondje dat de Amerikaanse dominee Jack Russel voor ogen stond toen hij mij en mijn soortgenoten “uitvond”. Ik mag dan geen volbloed Jack Russel zijn, iedereen die me ziet weet meteen wat voor vlees hij in de kuip heeft. Als ik iets zie dat op een prooi lijkt, dan moet ik er achter aan. Ik vergeet hoe plezierig het is om in de kamer op de bank of op een kussen te liggen, en volg mijn jachtinstinct. En dat is best lastig als je woont bij twee oude mensen met drie katten die het huis niet uit kunnen. Zodra ik een kat zie heb je de poppen aan het dansen. Ze hebben het een poosje met mij in huis geprobeerd, maar het resultaat was dat zowel ik als de baasjes en de katten bijna constant op rand van de hysterie leefden. Op den duur was dat niet te doen, dus toen hebben ze een andere oplossing bedacht. Van huisdier werd ik buitenhondje.

Ik kan nu mijn gang gaan in de tuin. Ze hebben een ruime serre voor me met twee hokjes en een bench. Maar ja, de hele dag buiten en alleen daar mijn baasjes zien en begroeten is wel een beetje een karig bestaan. Ze doen hun best, hoor: zeker drie, vier keer per dag wandelen we, maar met een paar uurtjes heb je het dan wel gehad. Daarom vind ik het heerlijk als er boodschappen gedaan worden of tochtjes gemaakt. Als de autodeur opengaat dan snap ik meteen dat ik naar binnen mag en zit ik zo op mijn plek. Doe ik expres, want ik hou er niet van om opgetild te worden en dat laat ik merken ook. Heeft waarschijnlijk met mijn verleden te maken, want naast iemand zitten vind ik wel fijn. Onderweg kan ik tijden op de achterbank naar buiten kijken of gewoon liggen en meerijden.

Nieuwe plekken verkennen vind ik ook leuk: ik snuffel alles af, laat overal een merkje achter. Alleen als er veel heisa en drukte is komt mijn oude onrust weer boven. Dan word ik bang en onvoorspelbaar en blijf ik liever in de auto. Die is vertrouwd, dus daar hoef ik me niet op te winden. Ik wacht gewoon tot de mensen weer terug zijn en de reis verder gaat – naar een andere plek of naar huis. Als we terug zijn heb ik mijn tuin en hok weer, en de baasjes gaan naar binnen en naar hun katten.

Is dit wat ik wil? Ik weet het niet, en ik geloof dat het stel bij wie ik woon het ook niet weet. Ik hoor ze wel zeggen dat ze willen dat ik een goed leven heb, maar ik hoor ze ook zeggen hoe fijn ze het zouden vinden als ik bij ze in de kamer zou kunnen zijn, op de bank of op een kussen, en hoe verdrietig ze het vinden dat dat niet kan. Ik snap dat best, want ik mag dan getroebleerd en aan de pillen zijn, ik ben ook een hondje dat graag bij mensen is. Maar ik kan niet om mijn aard heen. Ik jaag nou eenmaal op katten en dus ben ik helaas een buitenhondje geworden, tot verdriet van de twee oude mensen die me opgenomen hebben. Ik stel me tevreden met de mensenmomenten als ze me voeren, met me bezig willen zijn of voor iets anders naar buiten moeten, ga graag met ze mee om te wandelen en ben iedere keer weer blij met de extra tijd voor boodschappen doen of andere uitjes. Verder heb ik mijn tuin, mijn hok en mijn eten en drinken en n daar moet ik het mee doen.

Ben ik gelukkig? Natuurlijk voel ik me vaak genoeg alleen, maar of een speelkameraadje dat op zou lossen? Soms vind ik een ander hondje aardig en wil ik er mee spelen, maar meestal zit het wantrouwen te diep en grom ik eerder dan dat ik kwispel. Ik ben een mensenhondje, maar de mensen bij wie ik eerst hoorde hebben het me wel moeilijk gemaakt. De pillen helpen me over een groot deel van mijn angst en woede van vroeger heen, maar helemaal weg zal het wel nooit gaan. Ik denk dat ik echt wel verlang naar een baasje dat me aardig vindt, me bij zich wil hebben en niet te veel van me eist. Gewoon geaccepteerd worden zoals ik ben: een klein hondje dat af en toe leuke dingen wil doen maar ook met rust gelaten wil worden, en niet aldoor op zijn hoede wil zijn omdat er weer wat naars kan gebeuren.

Hoe dit allemaal gaat aflopen weet ik niet. Net als die twee bejaarden die nu voor me zorgen kan ik niet anders doen dan de dingen met de dag nemen en hopen dat alles ook morgen weer goed komt. Mensen wensen elkaar in deze tijd altijd fijne feestdagen en een goed nieuw jaar. Zou dat er voor mij ook in zitten?