Als iets begint met “er was eens” dan is het daarom nog geen sprookje. Prins Narcissus was bijvoorbeeld zo echt als het maar zijn kon, en bovendien knap genoeg om iedereen die hem zag het hoofd op hol te brengen. Niet dat hij daar iets van merkte: hij had het gewoon veel te druk met zichzelf geweldig te vinden, door de bossen te struinen, herten en ander smakelijk wild te verschalken en overal te melden dat hij zo’n geweldige jager was. Af en toe wilde hij nog wel eens een ander gespreksonderwerp aansnijden, zoals hoe mooi zijn nieuwe jachtkostuum hem stond of iets over zijn laatste verovering, maar dan had je het wel gehad.
Desondanks was de bergnimf Echo helemaal bezeten van hem. Regelmatig liep zij hem voor de voeten, de ene keer nog verleidelijker uitgedost dan de andere. Maar omdat dat doorgaans in de bergachtige bossen gebeurde waar zij woonde, had hij meestal meer aandacht voor het ree dat hij op de korrel had dan voor het prachtige persoontje dat zijn pad kruiste en dat maar al te graag door hem bejaagd wilde worden.
In vurige gebeden smeekte zij de goden ervoor te zorgen dat Narcissus voor haar zou vallen. Zij zou hen belonen met wat zij maar wensten … een aanbod waar oppergod Zeus maar al te graag op inging. Toen zijn jaloerse gade Hera daar achter kwam, strafte zij niet Zeus, maar de nimf Echo. Dit soort kwalijke geloften zouden haar niet meer ontsnappen. Voortaan zou zij nog slechts kunnen herhalen wat zij zojuist gehoord had.
Onwetend van deze vloek waagde Echo een nieuwe poging Narcissus voor zich te winnen. Met weinig meer aan dan de schoonheid waarmee moeder natuur haar had uitgedost posteerde zij zich in het schootsveld van Narcissus’ pijl en boog, net op het moment dat hij een smakelijk berggeitje wilde treffen. “Hé, sukkel, wat doe je daar”, riep de enigszins verbouwereerde Narcissus. Tot haar eigen verbijstering kon Echo alleen maar “Hé, sukkel, wat doe je daar!” antwoorden.
Ne een tweegesprek dat even kort als eenzijdig was draaide Narcissus zich om. “Je bent gek”, riep hij haar nog na, maar hij kreeg alleen eenzelfde antwoord terug.
Nog twee ontmoetingen verliepen op dezelfde wijze, toen besefte Echo haar noodlot. In de grot die haar tot woonstee diende smeekte zij de goden haar uit haar lijden te verlossen en Narcissus een geliefde te schenken die hem waardig was. En de goden vervulden haar wens.
Terwijl Echo langzaam in haar grot oploste in het niets, werd Narcissus hopeloos verliefd op de beeldschone jongeman die woonde in de bron waar hij een keer uit wilde drinken. Telkens weer wilde hij de zoete lippen kussen, telkens weer loste het lieflijke gezicht zich op in rimpels en kringen in het water. Na weken van onstilbaar verlangen bezweek Narcissus tenslotte aan zijn liefde. Langzaam schrompelde de gestalte met de gouden lokken ineen tot aan de oever van de bron nog slechts een bloem met een goudgele kroon stond. Als de wind over de bron en langs de bloem strijkt, hoor je soms uit de nabijgelegen grot nog een zacht gefluister: “Narcissus, Narcissus”.