Het was een impuls geweest. Zoveel mogelijk zon in je vakantie proppen doe je door naar het hoge Noorden te reizen. Tien dagen waarin het nooit nacht wordt, met als hoogtepunt het Jonsok-feest – Sint-Jansavond in Hammerfest. In de lange schaduw van een laagstaande zon, de verbeelding aangescherpt door mede en aquavit, hoorde ik daar van een oude Noorse visser hoe de wereld aan zijn eind komt.
“Eerst komt de Fimbulwinter, een winter zonder zomer die drie jaar duurt. De mensen, ellendig van de honger en de duisternis, maken elkaar af, de wolf Fenrir raast over de wereld om zon en maan te verslinden en de midgaardslang sproeit gif over de zeeën en de continenten. Dan komt Ragnarok, de godenschemer. De kwaadaardige vuurgod Loki opent de poorten van de onderwereld en de reuzen en andere monsters, die daar vanaf het begin der tijden opgesloten hebben gezeten, trekken onder Loki’s leiding op tegen de goden. Aan het eind van de strijd rest er zelfs geen puinhoop meer: de hele schepping is verdwenen.”
Dat was in 2019, bijna een jaar voordat een op hol geslagen virus de wereld in de houdgreep nam. Sindsdien ziet alles er anders uit. Het perpetuum mobile van produceren en consumeren knarst en piept. Het feesten, reizen, dansen wordt hervat, maar er is gerommel: de vulkaan is gewekt. Dit is de tweede zomer waarin het steeds heter en droger wordt. Fabrieken en centrales sproeien gas en gif over de wereld, terwijl orkanen en zondvloeden voor de broodnodige afwisseling zorgen.
De Fimbulwinter is een fabeltje. Het eindigt niet na drie seizoenen van sneeuw en duisternis. Alles wordt langzaam stukgekookt in een Fimbulzomer, die jaren duurt. Intussen probeert iedereen uit alle macht nog gauw de laatste restjes uit de pan die wereld heet te schrapen.
Ik geloof niet dat ik nog een keer op vakantie ga.