Een danser is aan mij niet verloren gegaan. Ik heb niets op met de rituelen die geacht worden mensdom en maatschappij in stand te houden. En dat geklets over fysieke expressie en gedeelde hartstocht kan me gestolen worden. Je zult mij eerder op mijn gemak vinden bij de paar mensen die ik mag of op de schaarse plekken waar ik niet struikel over mijn soortgenoten.
De meivakantie met zijn hausse aan feestdagen en gebeurlijkheden was dus een prima reden om het vaderland achter me te laten en de rust van het Noord-Duitse laagland op te zoeken. Ik had mijn intrek genomen in een klein hotelletje in Amelinghausen, hartje Luneburger heide. De hossende hordes op koningsdag had ik alleen op het Duitse journaal gezien, en verder werd er vooruitgekeken op de verwachtingen voor de eerste mei. Maar ook die betroffen vooral de grote steden. Waar de mensheid tezamen troept wordt het een zootje.
De avond voor de eerste mei ging ik na het avondeten een stukje wandelen in de bossen die het dorp omgeven. Het was een zonnige dag geweest, en ook nu was de temperatuur nog aangenaam. Ik slenterde een breed pad af dat tussen de hoge dennen door in de richting leidde waar de zon kort tevoren was ondergegaan.
Terwijl de schemer doorzette hoorde ik flarden van muziek en gejoel. De maan – net niet meer vol – verlichtte het pad dat langzaam omhoog leidde. Het feestgedruis werd luider, en na een half uur zag ik aan het eind van het pad figuren die wild aan het hossen en springen waren. Ze vierden feest op de top van de heuvel. Vaag was muziek te horen, ik kende de klanken zonder ze te herkennen. Er brandde een vuur, en een enkele waaghals sprong er al dansend overheen. Sommigen waren naakt, anderen droegen witte gewaden of lompen. “Weer zo’n new age natuuraanbiddersfeestje” dacht ik, en wilde weggaan toen ik voelde hoe een hand mijn pols pakte. Ik draaide mij om, en een vrouw siste mij toe ”Tanz oder sei verdammt”. Ze leek me knetterstoned: haar lege ogen keken me aan zonder me te zien. Ze droeg een vuile grijslinnen tuniek waaronder de contouren van haar onderlichaam en haar borsten zich duidelijk aftekenden. Haar haren hingen in slierten langs haar gezicht. Ze trok mij mee de heuvel op. De andere dansers sloegen geen acht op haar, en zij liet me los en voegde zich bij de hossende en springende meute. De meesten waren vrouwen, en ze hadden allen diezelfde lege blik. Ik voelde een por in mijn rug, een mannenstem grauwde mij toe “Tanz oder sei verdammt” en ik sprong opzij. Ik probeerde me tussen het gejoel en gekrijs door op de muziek en het ritme te concentreren, en mee te springen en te bewegen met de meute. Dat moet genoeg geweest zijn, want niemand sloeg verder acht op mij. Maar zodra ik even stopte kwam een van de dansers op me toe en was het weer “Tanz oder sei verdammt”.
Al springend, draaiend en met mijn armen zwaaiend verwijderde ik mij langzaam maar zeker van de dansers. Als je maar blijft doen of je erbij hoort laten ze je met rust, dat was blijkbaar ook hier de ongeschreven wet van de dansvloer. Dus ik sprong, draaide, huppelde en zwaaide de heuvel af, het bospad op, en vervolgens zette ik het op een lopen. Buiten adem kwam ik aan bij mijn hotel. Waar iedereen al hoog en breed naar bed was.
De volgende ochtend bij het ontbijt raakte ik aan de praat met de herbergierster. Ze vertelde iets over de merkwaardigheden van de streek. Dat haar oma nog in 1950 wegens hekserij was aangeklaagd, maar gelukkig was vrijgesproken. Dat zoiets vierhonderd jaar eerder wel anders zou zijn afgelopen: toen werden er elk jaar wel twintig heksen verbrand op de “Hexenhügel” in het bos. En dat het daar ieder jaar op de laatste nacht in april heksensabbat is. In de Walpurgisnacht dansen de vermoorde heksen en tovenaars op de klanken van het Dies Irae, en wie niet met hen meedanst is voor eeuwig verdoemd.