Toen Anna na vijf maanden eindelijk gestorven was wist Rutger niet meer waar hij het zoeken moest. Tijdens het ziekbed van zijn vrouw was hij bijna al zijn vrienden kwijtgeraakt: het ging alleen nog maar over bestralingen, chemokuur zus of gentype zo, en uiteindelijk hadden ze allemaal afgehaakt. Het gevolg was dat hij de eerste drie weken na de crematie amper een mens gezien had. Hij had achter zijn computer gezeten, foto’s van Anna bekeken, wat gegeten of geslapen en meer foto’s van Anna bekeken.
Totdat hij het idee had opgevat om Anna in een boek weer tot leven te brengen. Het boek zou simpelweg “Anna” heten en haar tot in details beschrijven. Vanaf het moment dat hij haar voor het eerst gezien had totdat… Daar moest hij nog over nadenken, misschien kon hij een manier vinden om haar door te laten leven. Maar dan wel samen met hem, zonder Rutger geen Anna.
De eerste stap was leren schrijven. Zo ontdekte hij dat er op het internet een overweldigend aanbod was dat met schrijven te maken had. Er waren online cursussen voor beginnende schrijvers tot en met complete schrijversacademiën, er waren auteurs die aanboden je boek voor je te schrijven en redacteurs die al je kromme zinnen recht konden breien. Rutger schreef zich in voor de online cursus “levend schrijven” omdat hij Anna tenslotte weer levend wilde schrijven. De redactie zou hij in eigen hand houden: het ging niet aan dat de intieme moment die hij zou beschrijven door een ander geredigeerd werden.
Overal waar hij keek stond het advies om “eerst een stramien voor je verhaal te ontwerpen”, maar die fase kon hij overslaan. Dat stramien had hij vierendertig jaar lang geleefd. Hij zou beginnen bij het moment dat hij Anna voor het eerst had gezien, daar op de tennisbaan in het Vondelpark. Het licht op haar dansende krullen, haar sierlijke gestalte die in dat tennisrokje over het rode gravel zweefde… De verloving met haar tennispartner was kort daarop uitgegaan, niet in de laatste plaats door de hardnekkigheid waarmee Rutger haar het hof had gemaakt.
Na korte tijd was Rutger helemaal in het schrijfritme. ’s Morgens om negen uur, na een ontbijtje met twee boterhammetjes jam, ging hij achter zijn computer zitten schrijven. Niet haastig of bezeten, maar weloverwogen. Af en toe een hulpsite openslaan, om grammaticale of spellingstechnische vragen beantwoord te krijgen of voor wat details of couleur locale. Een uurtje om te lunchen, daarna boodschappen doen en om drie uur weer achter de computer tot een uur of zes. Na het eten nog even teevee kijken, en dan naar bed om nog wat vooruit te piekeren over de aanstaande pagina’s.
Zo verstreken er tien maanden. Toen had Rutger “Anna” af. De laatste hoofdstukken waren moeilijk geweest. Weer die verschrikkelijke periode van diagnose, behandelingen en prognoses tot de onafwendbare afloop…Het had hem bijkans gesloopt. Maar zo was het nu eenmaal gegaan. Het boek eindigde met een Anna die doodstil op bed lag met naast haar een uitzinnig huilende Rutger.
Uitgeput sloot Rutger de computer af. Op dat moment was het of alles anders werd. Het beeldscherm werd een vage vlek, zijn bureaustoel leek onder hem vandaan te rollen, hij voelde nog hoe zijn hoofd het toetsenbord raakte. Er was een vreemd geraas in zijn oren, toen werd het stil en donker.
Rutger werd wakker van iets nats op zijn wang. Hij deed zijn ogen open en zag Anna’s gezicht boven het zijne. Ze huilde. “Jij domme, domme jongen”, zei ze. “Kon je niet een beetje fantaseren? Nu moeten we alles precies hetzelfde overdoen.”