Ze zeggen wel dat je niet aan een boom hoeft te hangen om een eikel te zijn. Daar heb ik de afgelopen maanden vaak aan moeten denken. Want ik ben een eikel en de afgelopen maanden is mijn lijfje steeds verder gegroeid en mijn mutsje steeds losser gaan zitten. Het moment om de boom te gaan verlaten is nabij, en ik weet met de in mijn genen gebakken kennis dat je als eikel tot vele dingen voorbestemd kunt zijn.
Ik ben een ambitieus eikeltje. Ik wil niet eindigen als voer voor een wild zwijn of eekhoorn. Voor mensen hoef ik niet bang te zijn. Vroeger werden we geoogst, bewerkt en tot meel vermalen, maar daar doen ze niet meer aan. Natuurlijk, je hebt van die groenzoeters die experimenteren met eikeltjeskoffie of een minivarkentje als huisdier hebben dat ze af en toe op eikels trakteren, maar die zijn gelukkig zeldzaam.
Mijn droom is een reuzeneik te worden. Ik weet dat ik het tij mee heb. Steeds meer koolzuur in de lucht, dat is voor ons bomen kat in het bakkie. Ik merk al dat er minder gekapt wordt, en soms worden er hele kluitjes bomen aangeplant. Die leggen er binnen de kortste keren het bijltje weer bij neer, want ja, mensenwerk. Lekker voordelig, allemaal dezelfde boompjes. Vinden de snuitkevers en vraatrupsen trouwens ook, die hebben zo’n bosje binnen de kortste keren plat.
Terug naar mijn ambitie: ik wil een woudreus worden. Zo’n eerbiedwaardige eik, waar mensen over driehonderd jaar onder gaan staan en dan zeggen: “Onder deze boom hebben mijn grootouders elkaar voor het eerst gekust. Mijn opa had een mes bij zich, en heeft hier KJ in de boom gekerfd. KJ, voor Kevin en Joyce”.
Om dat te bereiken zal ik op reis moeten. Want in de schaduw van je ouders kun je een carrière wel vergeten. Ja, de boom is zowel mijn pa als mijn ma, maar daar gaat het even niet om. Ik moet weg van hier, want ook in het bos staan je ouders je ambitie maar al te vaak in de weg. Zo vlak bij de boom is eten noch zonlicht te halen. Natuurlijk, als je al zo’n honderd jaar met jezelf bezig bent, denk je als boom al gauw: “De kleintjes moeten zichzelf maar redden. Moest ik indertijd ook.” Maar daar wil ik als eikel dus wel rekening mee houden.
Dus heb ik een reisplan opgesteld. Ontleend aan een oud verhaal. Over een boer, die pompoenen zo mooi vond, dat hij het een schande vond dat god beslist had dat ze op grond moesten groeien in plaats van aan een mooie eikenboom. Op een dag zat die boer onder een eik uit te rusten van het schoffelen en toen viel er een eikel op zijn hoofd. En toen dacht die boer “Toch maar goed dat god geen pompoenen aan een eikenboom laat groeien”.
De moraal daarvan is dat je het als gewone eikel niet makkelijk hebt, en dat je beter een pompoen kunt zijn. Dus ga ik de mooiste en grootste eikel van deze boom worden. Ik ga groeien tot bijna pompoenformaat en met dat mooie groen en geel dat ook bij pompoenen hoort. Kijk, ik heb nu nog een groene schil, maar als die straks bruin wordt probeer ik een zo kleurrijk mogelijk bastje te krijgen. Ik blijf me aan de boom vastklampen en pas als het heel hard waait laat ik los. Misschien blijf ik nog wel een jaartje extra zitten. Als het eenmaal zover is zal ik een unieke eikel zijn. Eentje die meteen opvalt, groter en mooier dan welke andere eikel. Een wandelaar of een kind zal me zien en oppakken. En die zal denken: “Wat een prachtige eikel, stel je eens voor dat je een boom vol met zulke eikels hebt.” Ik zal meegenomen worden en in een speciale omgeving gepoot en verzorgd worden. En misschien zijn mijn vruchten dan ook zulke bijzondere eikels, en zullen de mensen ons gaan kweken. Dan word ik de eerste van een hele nieuwe generatie siereikelbomen.
Hoezo kansloos plan? Ik heb er lang over nagedacht, en is het niet zo dat overal ter wereld de grootste eikels de beste kansen krijgen?